Nu thuiswerken een steeds vaker voorkomend fenomeen is, hebben Nederland en België eind vorige maand een overeenkomst gesloten inzake de interpretatie van het begrip “vaste inrichting”, specifiek met betrekking tot thuiswerkende werknemers. Dit begrip is onder andere van belang voor de toepassing van de regels in het Belastingverdrag tussen deze twee landen. De overeenkomst biedt helderheid aan werkgevers in beide landen over de specifieke elementen die meespelen bij de beoordeling of thuiswerken van werknemers in hun eigen woonland leidt tot het creëren van een vaste inrichting.
Het belang van het bepalen of er een vaste inrichting aanwezig is in het woonland van de werknemer, is dat de werkgever in dat geval belastingplichtig is in dat land en dat de winst, voor zover deze is toe te rekenen aan de vaste inrichting, is belast in het woonland van de werknemer waarvan het thuiskantoor als vaste inrichting kwalificeert.
De aanwezigheid van een vaste inrichting in de woonstaat van de werknemer die werkt voor een onderneming die is gevestigd in een ander verdragsland, is afhankelijk van diverse feiten en omstandigheden. De overeenkomst verduidelijkt hoe de beoordeling van het al dan niet aanwezig zijn van een vaste inrichting wordt uitgevoerd in drie verschillende situaties:
- Incidenteel thuiswerken; hier is normaal gesproken geen sprake van een vaste inrichting wegens ontbreken van continuïteit om de werkplek ter beschikking van de werkgever te stellen;
- Structureel thuiswerken met de mogelijkheid tot werken op locatie; hier is mogelijk sprake van een vaste inrichting indien het thuiskantoor ter beschikking staat van de werkgever. Dat is niet het geval als de werknemer zelf de keuze heeft om al dan niet thuis te werken. Bij aanwezigheid van feiten en omstandigheden die erop wijzen dat de werknemer het thuiskantoor structureel gebruikt op verzoek van de werkgever, kan wel sprake zijn van een vaste inrichting;
- Structureel en verplicht thuiswerken; indien het thuiskantoor feitelijk ter beschikking staat van de werkgever, is hier sprake van een vaste inrichting. Het gaat er niet om dat de werkgever een juridisch recht heeft om het thuiskantoor te gebruiken (bijv. o.b.v. een huurovereenkomst), maar of de werkgever contractueel kan eisen dat de werknemer zijn werk (voor een groot deel) vanuit thuis uitvoert, of dat de werknemer geen andere keuze heeft dan vanuit thuis te werken of als hij niet eenzijdig het gebruik van de thuiswerkplek kan beëindigen.
De overeenkomst biedt ook praktische richtlijnen die aangeven wanneer de afwezigheid van een vaste inrichting wordt verondersteld door de bevoegde autoriteiten. Wanneer bijvoorbeeld 50% of minder vanuit het woonland wordt gewerkt, wordt ervan uitgegaan dat geen sprake is van een vaste inrichting. Bovendien wordt gesteld dat het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting uitsluitend voor voorbereidende of hulpwerkzaamheden niet leidt tot het bestaan van een vaste inrichting. Vormen de activiteiten van deze bedrijfsinrichting een essentieel onderdeel vormen van de activiteiten van de onderneming, dan worden ze niet beschouwd als voorbereidend of ondersteunend, en is, mits aan de andere criteria wordt voldaan, wel sprake van een vaste inrichting.
Belangrijk om op te merken is verder dat deze overeenkomst geen invloed heeft op mogelijke uitzonderingen met betrekking tot het begrip “vaste inrichting” of de “vaste vertegenwoordiger” in het Belastingverdrag.
Heb je als werkgever vragen over de situatie van uw thuiswerkende grensarbeiders? Neem dan contact met ons op!